Logopedisten onderzoeken en behandelen mensen van alle leeftijden met spraakstoornissen, taalstoornissen, stemstoornissen, gehoorstoornissen en slikstoornissen die organisch of functioneel worden veroorzaakt.

Met welke logopedische stoornissen kunnen wij u helpen?

(TOS):Taalontwikkelingsstoornissen (TOS) zijn taalstoornissen die optreden tijdens de ontwikkeling van het kind en kunnen voortduren tot in de adolescentie en de volwassenheid.
Zij beïnvloeden taalbegrip, klankverwerving, woordenschat, grammatica, tekstbegrip, tekstproductie en communicatie (pragmatiek). Ouders merken vaak dat hun kinderen onduidelijk, onverstaanbaar of weinig spreken.

-> Een spraakontwikkelingsstoornis ontstaat aan het begin of tijdens de ontwikkeling van een kind en wordt mede veroorzaakt door bijvoorbeeld een gehoorstoornis, handicaps of ook langdurige middenoorontstekingen ten tijde van de “spraakgevoelige fase” (2e en 3e levensjaar). Als er geen herkenbare oorzaak voor TOS is, wordt het een “specifieke taalontwikkelingsstoornis” genoemd.

SpecifiekeTOS komt voor bij zowel eentalige als meertalige kinderen.
Bij meertalige kinderen manifesteert de stoornis zich dan in alle verworven talen. 

Hieronder volgen enkele voorbeelden:
Stoornissen in fonetische verwerving
-Geluidsvervangingen
-Weglaten van geluiden (bv. metterling in plaats van vlinder)
-Weglating van onbeklemtoonde lettergrepen (bv. nane in plaats van banaan)

Woordenschat stoornissen

-Lage woordenschat (gebruik van minder woorden)
-Gebruik van multifunctionele woorden (bv. ding) of eenvoudige werkwoorden (bv. maken)
-Zoekgedrag en woordvindingsproblemen
Problemen met grammatica

-Weglaten van woorden (bijv. “___jongen koopt appels”)
-Ongebruikelijke positie van het werkwoord in de hoofdzin (bijv. “Oma taarten bakt”).
-Geen of verkeerde meervoudsaanduidingen (bijv. huis in plaats van huizen)

Diagnostiek om de noodzaak van behandeling vast te stellen wordt uitgevoerd door logopedisten.

(TOS): Taalontwikkelingsstoornissen (TOS) zijn
taalstoornissen die optreden tijdens de ontwikkeling
van het kind en kunnen voortduren tot in de
adolescentie en de volwassenheid.
Zij beïnvloeden taalbegrip, klankverwerving,
woordenschat, grammatica, tekstbegrip, tekstproductie
en communicatie (pragmatiek). Ouders merken vaak
dat hun kinderen onduidelijk, onverstaanbaar of
weinig spreken.

-> Een spraakontwikkelingsstoornis ontstaat aan
het begin of tijdens de ontwikkeling van een kind
en wordt mede veroorzaakt door bijvoorbeeld een
gehoorstoornis, handicaps of ook langdurige
middenoorontstekingen ten tijde van de
“spraakgevoelige fase” (2e en 3e levensjaar). Als er
geen herkenbare oorzaak voor TOS is, wordt het
een “specifieke taalontwikkelingsstoornis”
genoemd.
SpecifiekeTOS komt voor bij zowel eentalige als
meertalige kinderen.
Bij meertalige kinderen manifesteert de stoornis
zich dan in alle verworven talen.

“Noah spreekt niet op de kleuterschool! Toch kan hij zich thuis al heel begrijpelijk uitdrukken. Eerst dachten we dat hij eerst moest wennen aan de nieuwe situatie, maar na 3 maanden is er nog niets wezenlijks veranderd!
Zo beschrijven ouders of opvoeders het gedrag van selectief mutistische kinderen. Selectief mutisme (Latijn: mutuus = stom) betekent dat kinderen onder bepaalde omstandigheden niet kunnen spreken, maar in andere situaties op een aan hun leeftijd aangepaste manier communiceren. De stoornis gaat vaak gepaard met sociale angst, slaapregulatiestoornissen en voedsel- en uitscheidingscontrole.

Oorzaken
Risicofactoren zijn onder meer onzekerheid over de gehechtheid, tweetaligheid of tweetalige cultuur, taalontwikkelingsstoornissen, familie-ervaringen met stress en spanning, introvert temperament en familierolmodellen. In het ergste geval kunnen deze factoren leiden tot stil gedrag. In het begin was zwijgen een poging om een oplossing te vinden voor de buitensporige eisen van een kind, maar later kan het stollen tot selectief mutisme:

Het getroffen kind valt taalkundig, maar vaak ook communicatief uit de sociale situatie.
Dit leidt vervolgens tot een vicieuze cirkel van het vermijden van taalkundige communicatie en het missen van taalkundig en sociaal-emotioneel leren. In veel gevallen ontstaat de stoornis tijdens de overgang van het kind naar de kleuterschool, waar de eerste (belangrijke) niet-familiale omgeving als bedreigend en vreemd wordt ervaren (vroeg mutisme). Het risico dat de aandoening later optreedt is veel kleiner.

Frequentie
Selectief mutisme is een zeldzame aandoening: 0,1-0,7% van de kinderen is aangedaan. De stoornis treft meisjes 1,6-2,6 keer vaker dan jongens (Katz-Bernstein, 2011, 31f).

Symptomen
Het verschil tussen verlegenheid en selectief mutisme
Verlegen kinderen zoeken actief naar manieren om vertrouwen te winnen in een voor hen vreemde omgeving, zodat zij zich na een gewenningsperiode geleidelijk openstellen. Mutistische kinderen daarentegen zwijgen en ontwikkelen geen strategieën om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Sommige kinderen “bevriezen” ook in hun fysiek expressief gedrag en gezichtsuitdrukkingen op een opvallende manier, anderen vermijden ook alle lichamelijke geluiden zoals hoesten. 

Dyslexie is een ontwikkelingsstoornis in lezen en schrijven die niet te wijten is aan een gebrek aan instructie, een gebrek aan gelegenheid om te leren, een gebrek aan intelligentie of een lichamelijke aandoening (bv. een visuele stoornis).
De termen “dyslexie” of “dyscalculie” worden vaak gebruikt in plaats van “dyslexie”. Deze verscheidenheid aan termen vloeit onder meer voort uit het feit dat verschillende beroepsgroepen zich al meer dan een eeuw met het verschijnsel bezighouden en het in hun vaktaal hebben beschreven (bv. psychologie, geneeskunde, psychiatrie, patholinguïstiek, (spraak)onderwijs, logopedie, enz.)

De termen zijn niet duidelijk van elkaar te onderscheiden. Bovendien wordt geen enkele term altijd met een uniforme betekenis gebruikt.

Vanuit wetenschappelijk oogpunt spreekt men van zogenaamde “partiële prestatiestoornissen” die een verzwarend effect hebben op de verwerving van het lezen en/of schrijven en die gedifferentieerd kunnen en moeten worden gediagnosticeerd.

Als dyslexie niet tijdig wordt gediagnosticeerd en gericht wordt behandeld, heeft het een verzwarend effect op de onderwijsbiografie en leidt het in veel gevallen tot achterstanden op school, op het werk en thuis – en vaak ook tot psychische stress.

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) classificeert dyslexie als een ziekte in de International Classification of Diseases (ICD 10) en groepeert de volgende verschijningsvormen onder de diagnosecode F.81 (“Circumcribed developmental disorders of school skills”):

Lees- en spellingsstoornis (F81.0)
Geïsoleerde spellingsstoornis (F81.1)
Onderzoeksgroepen die zich de afgelopen jaren hebben gericht op de rol van het werkgeheugen (WMC) bij lezen en spellen, hebben ook aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een Geïsoleerde Leesstoornis, omdat problemen bij het lezen samenhingen met andere problemen bij het WMC dan problemen bij het spellen.

De diagnose “geïsoleerde leesstoornis” komt echter tot nu toe alleen voor in de DSM-5, het belangrijkste classificatiemodel van psychiatrische stoornissen in de Amerikaanse regio.

Symptomen
Typische symptomen van een leesstoornis:

veel fouten bij het lezen van woorden
Moeilijkheden bij het leren associëren en onthouden van letters en klanken (woord-klank relaties)
Problemen met het combineren (synthetiseren) van afzonderlijke klanken tot woorden.
Automatisch lezen blijft vertraagd en foutief

Aanzienlijk verminderde leessnelheid
Verminderd begrijpend lezen
Typische symptomen van een spellingsstoornis:

Moeilijkheden met het leren en onthouden van de klank-letter relatie (fonem-grafeem correspondentie).
Problemen met het “horen” van afzonderlijke klanken uit woorden (foneemanalyse)
Spellingen die niet klankgetrouw zijn (weglaten, verwisselen en vervangen van letters zonder verband met de klank van het woord)
Frequente fouten en verschillende onjuiste schrijfwijzen van een woord
Het onthouden van de juiste spelling van woorddelen en woorden lukt vaak niet.
Deze afwijkingen veranderen niet ondanks meer oefening thuis.
Belangrijke voorloperfuncties ontwikkelen zich al op de kleuterleeftijd. De voorwaarde voor de ontwikkeling van denken, leren en spreken is perceptie, d.w.z. de ontvangst van prikkels en de verwerking ervan in de hersenen. Kinderen met dyslexie vertonen bovengemiddelde perceptuele problemen en taalontwikkelingsproblemen. Onoplettendheid, clownerie, motorische rusteloosheid, frustratie, gebrek aan zelfvertrouwen, buikpijn, hoofdpijn of misselijkheid zijn frequente begeleidende symptomen.

Diagnose van uitsluiting
Om de diagnose dyslexie in de zin van de ICD-10 (zie hierboven) te stellen, is een uitgebreid medisch onderzoek nodig. Hierbij moeten alle oorzaken die ook kunnen leiden tot moeilijkheden bij het leren lezen en spellen (bijv. visuele en auditieve stoornissen, depressie bij kinderen, neurologische ziekten) worden uitgesloten als oorzaak van de dyslexie, moeten de lees- en spellingprestaties worden getest en moeten de schoolprestaties, de leerstatus, de algemene ontwikkeling en latere problemen alsmede de algemene omstandigheden worden onderzocht. Dit uitgebreide onderzoek wordt bij kinderen en adolescenten verricht door artsen in de kinder- en jeugdpsychiatrie en -psychotherapie of door kinder- en jeugdpsychotherapeuten.
Criteria voor het stellen van een diagnose zijn te vinden in de richtlijn “Diagnostiek en behandeling van kinderen en adolescenten met lees- en/of spellingsstoornissen”.

Articulatiestoornissen (fonetische stoornissen) zijn afwijkingen in de uitspraak van klanken of klankcombinaties als gevolg van spraakmotorische problemen.
Hiervan moeten fonologische stoornissen worden onderscheiden, die ertoe leiden dat klanken niet op de juiste plaats in het woord kunnen worden gebruikt. Bij articulatiestoornissen komt de vorming van een of meer klanken niet overeen met het zogenaamde “standaardpatroon” van een taal, d.w.z. een klank wordt niet of verkeerd gevormd. In het Duits worden de sibilanten (s, z, sch, ch1 [ich klink]) het vaakst aangetast. De articulatorische opvallendheid van de klanken /s/ en /z/ wordt ook wel “sigmatisme” genoemd (spreektaal: “lispelen”) en komt in verschillende vormen voor.

Oorzaken
Articulatiestoornissen kunnen voorkomen als primaire (stoornis in de articulatieontwikkeling) en secundaire stoornissen (als gevolg van bijvoorbeeld gehoorstoornissen of ziekten/ misvormingen in de mondholte). Ze kunnen functionele of neurogene oorzaken hebben. Misvormingen van de articulatieorganen (bv. gespleten lip en gehemelte) kunnen ook leiden tot een verminderde articulatie.

Functionele afwijkingen komen het meest voor,
d.w.z. er zijn geen organische oorzaken, maar het kind heeft moeite om een articulatiebeweging precies uit te voeren. Het is niet ongewoon dat kinderen spraakmodellen hebben die een soortgelijke uitspraak hebben of ze lijden aan een zogenaamde myofunctionele stoornis met te weinig spierspanning in het mondgebied. Meestal articuleren kinderen de klanken niet nauwkeurig genoeg en oefenen ze een verkeerd klankpatroon tijdens de klankverwerving. Hoe langer en intensiever een kind een verkeerde articulatie heeft getraind (geautomatiseerd), hoe moeilijker het kan zijn om de juiste doelbeweging aan te leren en in het dagelijks leven te gebruiken.

Als de uitspraak wordt belemmerd door ziekten van het perifere of centrale zenuwstelsel, is de verstaanbaarheid van een kind meestal duidelijker beperkt, soms zelfs onmogelijk, d.w.z. het kind lijdt aan dysartrie.

Frequentie
Articulatiestoornissen komen relatief vaak voor bij kinderen in het proces van taalverwerving, d.w.z. ongeveer 13,5% van de 4-6-jarige kinderen vertoont articulatiestoornissen.

Symptomen
Voorbeeld: “θuθi wil θüθeθ Eiθ.” (Susi wil zoet ijs).

In de voorbeeldzin worden alle s-klanken interdentaal uitgesproken, d.w.z. de tong glijdt tussen de tanden wanneer /s/ wordt uitgesproken. Bij addentale vorming wordt de tong niet tussen, maar te dicht bij de voortanden geplaatst.

In beide gevallen is het resultaat een veranderde klank van /s/, die kan worden waargenomen als “gelispel”. 

Sensorineuraal gehoorverlies wordt gedefinieerd als slechthorendheid veroorzaakt door schade aan het binnenoor en/of de gehoorzenuw.
Deze zijn te onderscheiden van centrale slechthorendheid, ook bekend als AVWS/AVS/AWS. Daarnaast kan het gehoor ook worden aangetast door stoornissen in het buiten- en middenoor, de zogenaamde geleidingsstoornissen.

Oorzaken
In de meeste gevallen ontstaat de slechthorendheid van een kind door erfelijkheid of als gevolg van ziekten tijdens (rode hond, virusinfecties, hersenvliesontsteking) of na (hersenvliesontsteking, bof, mazelen, CMV-infecties, middenoorontsteking) de zwangerschap.

Naast permanente gehoorschade kan de zogenaamde tympanische effusie, waarbij vocht zich achter het trommelvlies verzamelt, leiden tot tijdelijke gehoorstoornissen, die ook de spraakontwikkeling kunnen beïnvloeden.
Frequentie
Slechthorendheid komt bij kinderen voor met een frequentie van 0,1-1% en gaat gepaard met een verminderd gehoor, d.w.z. een verminderde of ontbrekende auditieve waarneming.

Dit kan leiden tot ontwikkelingsstoornissen die zich manifesteren op taalkundig, cognitief of pragmatisch niveau.
Symptomen
De volgende symptomen kunnen voorkomen bij slechthorendheid (ook in combinatie):

Verminderde gehoor- en taalontwikkeling
Geen of vertraagd begin van de 2e baba-fase (zie spraakontwikkeling)
Vage, achterlijke articulatie
In het geval van gehoorverlies van hoge tonen: vooral sibilanten (/s/, /z/,) en stemloze eindmedeklinkers (bv. /t/ in /s/ in Eis of /f/ ) worden beïnvloed.
Verminderd richtinghoren
Moeite met horen in achtergrondgeluid (aan de familietafel, op de kleuterschool)
Als gehoorstoornissen bij kinderen te laat worden ontdekt, ontstaan er beperkingen in de taalverwerving en in de communicatie.
Aangezien er gevoelige fasen zijn voor de rijping van het auditieve traject en het taalverwervingsproces, moeten hoortoestellen zo snel mogelijk na de diagnose worden verstrekt.

Wat kunnen ouders doen?
Als uw kind niet of nauwelijks reageert op akoestische prikkels, als u opvallende onregelmatigheden in de spraakontwikkeling en steeds gefrustreerder gedrag in de omgang met leeftijdgenoten constateert, raadpleeg dan een specialist in foniatrie en kinderaudiologie.

Zelfs als de gehoorscreening bij de pasgeborene niets opvalt, kan zich in de loop van de ontwikkeling van het kind een gehoorstoornis ontwikkelen. 

Er kunnen versnellingen en vertragingen in de spraakstroom optreden, maar ook herhalingen, uitrekkingen, samentrekkingen en blokkades.
Spraakverloopstoornissen kunnen zich voordoen in de vorm van stotteren en/of polutteren.

Stotteren
Stotteren is een stoornis in de spraakstroom waarbij de spraakstroom wordt onderbroken door herhalingen, uitrekkingen en blokkades.
Stotteren lokt onzekerheid en vooroordelen uit – maar ten onrechte, zo blijkt uit onderzoek van de afgelopen jaren. Stotteren kan in alle leeftijdsgroepen specifiek worden herkend en zo nodig goed worden behandeld.
Kennis over de oorzaken en het voorkomen van stotteren helpt ook om de spraakstoornis te identificeren en specifieke begeleiding te bieden aan de betrokkenen en aan de ouders.

Polderen
Polutteren is een stoornis in het spraakverloop waarbij de spraakstroom als te snel en onregelmatig wordt omschreven.
Het kan ook gebeuren dat de spreker helemaal niet begrepen wordt. Getroffen personen kunnen een beperkt bewustzijn van stoornissen hebben, een lage aandachtsspanne, stoornissen in perceptie en articulatie, en moeilijkheden met formuleren (Weiss, 1964).

Vergeleken met stotteren is polutteren een vrij onbekende spraakstoornis, waardoor de diagnose vaak heel laat of helemaal niet wordt gesteld. Deze aandoening is niet algemeen bekend in de samenleving.

Oorzaken Stotteren
Volgens de huidige kennis is stotteren grotendeels genetisch bepaald. Dit betekent dat een aanleg voor stotteren erfelijk kan zijn.

Deze aanleg lijkt afwijkingen in de hersenen te veroorzaken. Dit is bewezen in beeldvormende studies van proefpersonen die stotteren. De neurologisch geïnduceerde disfunctie van de spraakmotoriek veroorzaakt in eerste instantie de kernsymptomen.

Dit weerlegt de eerder gangbare theorie dat een bepaald opvoedingsgedrag of negatieve ervaringen in de kindertijd oorzaken zijn van stotteren.
Toch is het nog steeds niet definitief duidelijk waarom sommige mensen stotteren en anderen niet. Er is geen duidelijke oorzaak die voor alle mensen die stotteren geldt.

De frequentie en de ernst van de symptomen kunnen worden uitgelokt, in stand gehouden of zelfs versterkt door verschillende factoren, bijvoorbeeld door een taboe op stotteren of zogenaamd goedbedoelde adviezen zoals “spreek langzaam”.

Stotteren is geen mentale of intellectuele stoornis.

Poltern
Er wordt besproken of polutteren wordt veroorzaakt door het feit dat taaluitingen al zijn uitgesproken voordat de planning ervan is voltooid.

De precieze oorzaken zijn echter nog niet voldoende opgehelderd.

Polteren is geen mentale stoornis.
In veel anamnesegesprekken bleek dat polotteren vaker voorkomt in families (Weiss, 1964, Becker & Grundmann, 1970, Op’t Hof & Uys, 1974: allen in Sick, 2014), zodat ook genetische predisposities aan de orde komen.

Verbale ontwikkelingsdyspraxie (VED) uit zich in het onvermogen om bewegingen correct te plannen en uit te voeren.
Het moet worden onderscheiden van een fonetische stoornis, een fonologische stoornis en een neurologisch veroorzaakte apraxie van de spraak.

Al op jonge leeftijd vertonen getroffen zuigelingen/kinderen problemen met de voedselopname, d.w.z. zij slikken vaak (hoesten) omdat het proces van zuigen-slikken-ademen verstoord is. Tijdens de overgang van papperig naar vast voedsel wordt veel speeksel geproduceerd. In sommige gevallen kan worden geconstateerd dat de kinderen onhandig zijn in hun grove motoriek, d.w.z. dat zij vaak struikelen. De spraakontwikkeling van deze kinderen wordt gekenmerkt door het feit dat zij slechts enkele klanken produceren. Consonanten ontbreken in hun eerste klankproducties, ze produceren een soort “klinkertaal” (bijv. “aaoo”). Zij worden ook wel “stille baby’s” genoemd en hebben een vertraagde spraakontwikkeling (“late praters”).

De term “infantiele apraxie van de spraak” wordt soms synoniem gebruikt voor verbale ontwikkelingsdyspraxie. Dit kan echter misleidend zijn, want verbale apraxie van de spraak berust niet op een directe neurologische beschadiging.

Oorzaken
Wetenschappelijke studies suggereren dat verbale ontwikkelingsdyspraxie genetisch is veroorzaakt, d.w.z. dat de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het controleren van de spraakbewegingen lijken te zijn aangetast.

Symptomen
De spraak van de getroffen persoon is onverstaanbaar. Het kind kan weinig of geen medeklinkers (medeklinkerklanken) spreken en ook de klinkers (klinkerklanken) kunnen aangetast zijn. De articulatiefouten die de kinderen maken zijn inconsistent en kunnen bij elk woord anders zijn (bijv. bal, bai, hal, allemaal, …). De kinderen zijn zich bewust van interferentie, wat betekent dat zij merken dat spreken voor hen niet gemakkelijk is en dat anderen moeite hebben hen te begrijpen. Toch zijn ze meestal gretig om te communiceren en wenden ze zich tot hun medemensen en proberen ze “met handen en voeten” te communiceren.
De stoornis komt voor bij een kleine groep kinderen met spraakstoornissen.
Ongeveer drie keer zoveel jongens als meisjes worden getroffen. 

Een nasaliteitsstoornis (obsolete: nasalisatie; rhinophonia/ rhinolalia) kan zowel de stem als de spraak beïnvloeden.

De neusholte wordt gebruikt als resonantiekamer bij het spreken, vooral voor de nasale klanken /n/, /m/ en /ng/ (zoals in het woord /klank/). In het geval van twang is dit gebruik ofwel afwezig voor de nasale klanken of aanvullend voor andere klanken.

Een stoornis in de nasaliteit kan worden onderverdeeld in hypernasaliteit en hyponasaliteit. 

Oorzaken
Een neusafwijking komt voor als een organische stoornis, bijvoorbeeld door verlamming van het zachte gehemelte (bijvoorbeeld na een operatie of een beroerte), bij een gespleten lip en gehemelte (aangeboren) of als een functionele stoornis.

Bij een functionele stoornis is de functie van het zachte gehemelte, dat betrokken is bij het sturen van de luchtstroom tijdens het spreken, niet verstoord, maar wordt het niet correct gebruikt. Dit resulteert in hyponasaliteit of hypernasaliteit.

Symptomen
Hyponasaliteit(Rhinophonia clausa):

Bij het spreken ontsnapt er te weinig lucht door de neus
“Snuffy”, klonterig en gedempt stemgeluid

Hypernasaliteit(Rhinophonia aperta):

Er ontsnapt te veel lucht door de neus tijdens het spreken.
De geluiden zijn erg ademloos
Gedeeltelijk nauwelijks te begrijpen

“Cul-de-sac”(Rhinophonia mixta):

Symptomen van beide vormen komen voor/ overlappen elkaar

Wat kunnen ouders doen?
Poliklinische afdelingen KNO (keel-, neus- en oorheelkunde) en foniatrie en specialisten in de particuliere praktijk kunnen een onderzoek uitvoeren, de oorzaak van de neusstoornis vaststellen en een recept voor logopedie uitschrijven.

Orofaciale myofunctionele stoornissen (OMS), ook wel orofaciale disfuncties (OFD) genoemd, zijn motorische en/of sensorische afwijkingen van de spierfuncties in het mond-faciale gebied die afwijken van de normale (fysiologische) ontwikkeling.

zintuiglijke afwijkingen van de spierfuncties in het mond- en gezichtsgebied die afwijken van de normale (fysiologische) ontwikkeling. De open mondhouding (OMH) en de vaak daaruit voortvloeiende gebrekkige rustpositie van de tong op het gehemelte zijn van primair belang. Daarnaast kunnen disfunctionele bewegingspatronen bij ademen, kauwen, bijten, slikken, spreken en vocaliseren optreden, meestal als gevolg van OMH. Naast deze effecten zijn er ook niet-fysiologische ontwikkelingen te zien in structurele afwijkingen, zoals een smalle kaak met malocclusie of scheefstand van de tanden.

De logopedische behandeling van orofaciale myofunctionele stoornissen (OMS) wordt myofunctionele therapie (MFT) genoemd.
Oorzaken
De ontwikkeling van een OMS kan meestal niet aan één specifieke oorzaak worden toegeschreven.
De open mond houding (OMH) wordt momenteel beschouwd als de belangrijkste oorzaak en evenzeer als het belangrijkste symptoom. Het wordt houdingszwakte (of habituele OMH) genoemd als er geen medische oorzaak is, zoals een belemmerde neusademhaling door infecties, allergieën of astma. Het kan ook in stand worden gehouden door externe factoren (gewoonten), zoals duimzuigen, het veelvuldig naar binnen trekken of likken van de lippen, of een te frequent gebruik van de fopspeen. Het niet volledig sluiten van de lippen leidt tot een verstoring van het evenwicht tussen de uitwendige en inwendige lip-, tong- en wangspieren enerzijds en de daardoor omsloten benige structuren anderzijds.

Een gebrek aan training van de spieren (bijvoorbeeld door weinig kauwen) kan echter ook een factor zijn bij het ontstaan van OMS. Een andere mogelijkheid zijn genetische oorzaken, bijvoorbeeld in verband met syndromen.

Symptomen
Een of meer van de volgende tekenen kunnen wijzen op OMS:

Open mondhouding (geen volledig lipcontact in rust; tong die in rust niet tegen het gehemelte rust; droge, gebarsten lippen; opgekrulde onderlip; verkorte, opgetrokken bovenlip; gespannen kinspier; geen lipcontact tijdens en na het spreken; snurken; vermoeide uitstraling; groei van het gezicht in de lengte en minder in de breedte).

Gestoorde ademhalingsfunctie (bv. mondademhaling)

Verminderde kauwfunctie (vermijden of afwijzen van hard voedsel; kauwvoedsel wordt niet voldoende geplet; kauwen met open mond; verhoogde speekselvorming bij het kauwen; besmeurde mond bij het eten; eenzijdig kauwen; eenzijdige of geen zijwaartse beweging van de onderkaak; tong heeft moeite om het kauwvoedsel naar links en rechts te bewegen)

Verstoorde slikfunctie (gespannen lippen; gespannen kinspier; voorwaartse beweging van het hoofd; tong duwt kauwmateriaal voor of opzij door de tanden bij het slikken)

Verminderde articulatie en vocalisatie (onduidelijke spraak met weinig lipbeweging; verkeerde uitspraak of gebrek aan uitspraak van klanken; gespannen vocalisatie, harde vocale toon).

Verdere tekenen kunnen zijn

Tongzuigen/niet mogelijk om met de tong te klikken

Beperkte tongmobiliteit (vooral tong kan niet vrij bewegen, heeft steun nodig van onderlip)

Verkort tong/lippenfrenulum met beperkte functie (bv. tong kan slechts weinig zijwaarts of omhoog bewegen)

Verminderd mondeling waarnemingsvermogen en discriminatievermogen

Wat kunnen ouders doen?

Als ouders een of meer van deze tekenen bij hun kind waarnemen, moeten zij eerst contact opnemen met een kinderarts of orthodontist. Als een kind meer door de mond ademt of als de mond vaak openstaat, moet in een vroeg stadium een KNO-arts worden geraadpleegd. De specialisten zullen een recept uitschrijven voor logopedie als behandeling nodig is. Logopedisten bepalen aan het begin de omvang en de ernst van de stoornis en bespreken de geplande therapie met de betrokkene en zijn naasten. Indien nodig wordt deze therapie uitgevoerd in nauwe interdisciplinaire samenwerking met andere specialismen.

Naast behandeling door logopedisten is preventie van groot belang bij OMS. Vanaf ongeveer 6 maanden en gedurende de hele ontwikkeling ondersteunt kauw-intensieve voeding de overgang van het zuig-slik-patroon van borstvoeding/flesvoeding naar het kauw-slik-patroon. Tegelijkertijd bevordert het een goede ontwikkeling van zowel de gehele musculatuur van het mondgezicht als de benige structuren van dit gebied.

Om een bekwame lipsluiting en tongpositie op het gehemelte te bevorderen, mag een dummy slechts zeer spaarzaam en weloverwogen (als een medicijn) worden gebruikt. In het geval van langdurige zuiggewoonten, zoals bij de duim, wordt een logopedisch of medisch consult aanbevolen.

Auditieve verwerking en perceptie omvat de perceptie van akoestische stimuli (zelfs als deze gemaskeerd worden door achtergrondgeluid), evenals de discriminatie, herkenning en evaluatie van akoestische signalen (Ptok, Kiese-Himmel & Nickisch, 2018).

Auditieve verwerkings- en waarnemingsstoornissen (AVWS), ook wel auditieve verwerkingsstoornissen (AVS) genoemd, zijn

Stoornissen in de perceptie en verwerking van auditieve informatie op centraal niveau
(in het gebied van de hersenstam en de auditieve cortex in de hersenen). Er is noch een stoornis van het gehoororgaan (oorschelp, trommelvlies, middenoor, binnenoor, gehoorzenuw), noch een vermindering van de intelligentie.

Het verwerkingsproces van het gehoorde is verdeeld in auditieve subfuncties, die op verschillende manieren en in verschillende mate kunnen worden beïnvloed. De auditieve subfuncties omvatten:

Lokalisatie (richting en afstand van de geluidsbron)
Discriminatie (onderscheiden)
Selectie (uitfilteren) en
Dichotisch horen (binauraal horen).

Oorzaken
De oorzaken zijn vermoedelijk medische factoren of milieu-invloeden. Medische oorzaken zijn onder meer langdurige middenoorontstekingen in de vroege kindertijd, vroege hersenbeschadiging of achterstand in de hersenrijping.

Oorzaken kunnen vaak alleen worden vermoed en niet duidelijk worden aangetoond.
Mogelijke negatieve omgevingsinvloeden zijn zowel een te laag aanbod (te weinig communicatieve activiteit met het kind) als een te hoog aanbod (langdurig televisiegebruik, parallelle gesprekken met radio- of televisiegebruik) van auditieve spraakstimuli.

Frequentie
Ongeveer 2-3% van alle kinderen heeft problemen met de centrale auditieve verwerking. Jongens worden twee keer zo vaak getroffen als meisjes.

Afwijkingen komen vaak voor in verband met spraakstoornissen.
Het is echter onduidelijk of AVWS deel uitmaken van een taalontwikkelingsstoornis of een onafhankelijke stoornis vormen. Ze worden vaak pas opgemerkt in de loop van een taalontwikkelingsstoornis.

Symptomen

Bij een selectiestoornis (het wegfilteren van informatie) is het bijvoorbeeld moeilijker of onmogelijk om een gesprek met een persoon te volgen als er tegelijkertijd achtergrondgeluiden, zoals verkeerslawaai, te horen zijn. Kinderen met een selectiestoornis vinden het bijvoorbeeld moeilijk om op school geluiden uit woorden te filteren wanneer er omgevingsgeluid is, d.w.z. dat ze niet begrijpen wat de leerkracht zegt.
Als de discriminatie verstoord is, worden gelijkklinkende klanken of lettergrepen (bv. /p/ – /b/ of /pa/ – /ba/) niet als verschillend waargenomen. Dit kan ertoe leiden dat gesproken woorden niet begrepen of zelfs verkeerd begrepen worden.
Wat kunnen ouders doen?
Als er een redelijk vermoeden bestaat van een auditieve verwerkings- en waarnemingsstoornis, moeten de ouders medisch en logopedisch advies inwinnen. Indien een speciaal medisch onderzoek van het centrale gehoor noodzakelijk is, moet tijdig een afspraak worden gemaakt, aangezien veel onderzoekscentra lange wachtlijsten hebben, zodat elk kind uitvoerig kan worden onderzocht.

Neurologische spraak- en taalstoornissen kunnen geïsoleerd voorkomen (zonder een andere stoornis) of in de context van andere stoornissen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen infantiele afasie (spraakstoornis), infantiele apraxie van de spraak (stoornis van de spraakmotoriek) en infantiele dysartrie (stoornis van de controle en uitvoering van de spraakbewegingen).

Afasie
Gedeeltelijk of volledig verlies van de taalvaardigheden die tot de gebeurtenis zijn verworven (acuut hersenletsel) (vanaf ongeveer 2,5 jaar of taalontwikkeling op ten minste woordniveau). Alle symptomen die volwassenen bij afasie vertonen, kunnen ook bij kinderen en adolescenten worden waargenomen.

Dit kunnen zijn:
weglatingen, vervangingen, toevoegingen en/of omzettingen.
verwisselen van woorden (bv. tafel in plaats van stoel)
Woordvindingsstoornissen
A- of paragrammatisme
Lees- en/of schrijfstoornissen
Communicatie en pragmatische stoornissen

Apraxie van spraak
Fonetische afwijkingen of vervormingen van klanken à onbegrijpelijke uitspraak
Substitutie en uitwisseling van klanken
Mengsel van soorten fouten
Zoekende bewegingen van de articulatieorganen (tong, lippen, …)
Variatie van fouten in de herhaling van woorden/zinnen
Vertraagde spraak
Letterlijke spraak (“Ik wil dat vandaag niet”)
Stressfouten

Dysartrie
Beperkte beweeglijkheid van tong en lip
Onduidelijke en vage uitspraak
Te hoge of te lage stem
Veranderde stemtoon (ruw, hees, stemloos, nasaal, …)
Verhoogde speekselvorming, verminderde slikfrequentie
Handicaps 

Autisme is een aangeboren, diepgaande ontwikkelingsstoornis.
De symptomen verschijnen vóór de leeftijd van 3 jaar en presenteren zich in zeer uiteenlopende combinaties van symptomen en gradaties van ernst. Daarom spreken we tegenwoordig van “autismespectrumstoornis” (ASS) en maken we steeds minder onderscheid tussen de autismetypen “autisme op jonge leeftijd”, “syndroom van Asperger” en “atypisch autisme”.

Oorzaken
Alles wijst erop dat autisme een genetische oorzaak heeft.
Het scala aan symptomen is te wijten aan organische afwijkingen in de structuur en het functioneren van de hersenen.
In sommige gevallen wordt infectie tijdens de zwangerschap als oorzaak vermoed, bijvoorbeeld met rodehond.

Symptomen die vaak voorkomen:
Afwijkingen in de verwerking van omgevings- en zintuiglijke prikkels (bv. over- of ondergevoeligheid voor geluiden, lichtprikkels, aanraking, geuren, …). Sommige mensen reageren met volledige uitschakeling, “overbelasting” (tekenen van overbelasting) of zelfstimulatie.
Verschillende evaluatie van informatie (bv. onsamenhangende waarneming van details zonder het grote geheel te zien) en moeilijk te begrijpen conclusies.
Gestoorde executieve functies (bv. met betrekking tot de organisatie van de eigen handelingen, aandachtscontrole, impulscontrole, manier van leren, …)
Verminderde intelligentie (bij ongeveer 45% van de mensen met ASS).
Soms ook hoogbegaafdheid
Typische taalkundige symptomen:
Sprekend: Ongeveer de helft van de autisten spreekt helemaal niet, spreekt gememoriseerde zinnen (idiomen) uit zonder duidelijke communicatieve bedoeling, of herhaalt woordelijk wat anderen eerder hebben gezegd (echolalie).
Problemen met taalbegrip: Sommige mensen met ASS begrijpen zelfs de betekenis van alledaagse woorden of zinnen niet. Anderen gebruiken de context onvoldoende voor de interpretatie en begrijpen daardoor figuurlijke uitdrukkingen, idiomen, ironie en zelfs de in het dagelijks leven gebruikelijke taalkundige afkortingen niet goed.
Pragmatiek: Ernstig getroffen mensen weten vaak niet waarvoor taal wordt gebruikt. Anderen vinden het moeilijk om de regels van de intermenselijke dialoog te leren, om een verhaal coherent te vertellen of om de context te gebruiken (de huidige situatie, fysieke signalen zoals gebaren, gezichtsuitdrukkingen, lichaamshouding, toon van de stem, enz.)
Woordenschat: misverstanden over woordbetekenissen, plezier in nieuwe woordcreaties, …
Het resultaat is een ongewoon soort intermenselijke interactie die leidt tot misverstanden en onzekerheden aan beide kanten.

Eerste aanspreekpunten zijn (kinder)psychiatrische centra met diagnostische ervaring, die individueel onderzoeken en adviseren en therapieën initiëren. Inmiddels is er ook een steeds dichter netwerk van autisme-therapiecentra. Daarnaast biedt de zelfhulpvereniging voor ouders Nederlandse Vereniging voor Autisme met haar talrijke regionale groepen een breed scala aan ondersteuning.

Hoe eerder autisme wordt herkend en ouders, opvoeders en therapeuten de problemen specifiek aanpakken, hoe beter het kind zich kan ontwikkelen. 

Kinderen met infantiele cerebrale parese hebben vooral last van beperkte motorische vaardigheden als gevolg van vroege hersenbeschadiging (0 – 2 jaar).
De verhoogde spierspanning maakt het voor kinderen met spastische bewegingsstoornissen meestal moeilijk om te leren lopen, omdat zij met hun benen slechts onvoldoende gecoördineerde en gedoseerde bewegingen kunnen maken.

De motorische stoornissen kunnen gepaard gaan met cognitieve (waarnemen, leren, onthouden, denken) en zintuiglijke (zien, horen, ruiken, proeven, voelen) beperkingen (Kuschmann, 2015).

Symptomen
Afhankelijk van het hersenletsel:

Spastische bewegingsstoornis (met overmatige, vrij stijve spierspanning) (frequentie van voorkomen: 80% (Kuschmann, 2015)).
Bewegingsstoornissen (athetose) (ongeveer 15%)
Problemen met het coördineren van bewegingen (ataxie) (ongeveer 5%)
Te slappe spierspanning (hypotoon) (waardoor bewegingen moeilijk of onmogelijk zijn).
Spastische bewegingsstoornissen komen het meest voor en kunnen bijvoorbeeld voorkomen in de benen, aan één kant of in het hele lichaam.
Wat kunnen ouders doen?
Ouders hebben vaak al betrouwbare contactpersonen wanneer de diagnose infantiele cerebrale parese wordt gesteld (kinderartsen, therapeuten). Toch kan het zeer nuttig zijn om contact te leggen met andere ouders met gehandicapte kinderen en bijvoorbeeld ervaringen uit te wisselen met verschillende behandelingsmethoden. Kentalis of centra voor vroegtijdige interventie bieden diverse medische en therapeutische diensten (pediatrie, logopedie, ergotherapie, fysiotherapie, muziektherapie, enz.) en ondersteuning van de ouders; in sommige gevallen kan ook contact worden opgenomen met een plaatselijke zelfhulpgroep.